Vleesetende planten
Vleesetende planten hebben dierlijk materiaal nodig om te overleven. De planten halen een groot deel van hun voedsel uit de grond. Maar ze hebben ook andere voedingsstoffen nodig die ze uit insecten of spinnen halen. Deze prooidieren worden vaak middels geur gelokt, gevangen genomen en vervolgens gedood en verteerd.
Omgeving
Vleesetende planten komen vaak voor in stikstofarme gebieden. Dit zijn meestal natte vochtige omgevingen zoals bij vennen, poelen en moerassen. Deze planten komen overal op de wereld voor. Er zijn voor zover bekend 630 verschillende soorten vleesetende planten verdeeld over 5 families.
Prooi vangen
De manier waarop vleesetende planten hun prooi vangen verschilt. Zo zijn er planten die hun prooi vangen middels een klapval, een kleefval, een bekerval, een zuigval en een fuikval. Dit is ook gelijk de indeling in de 5 families!
Klapval
De naam klapval kennen we wel van de muizenvallen. De val bestaat uit twee helften en als er een prooidier inkomt klapt deze dicht waardoor het gevangen zit. Bij vleesetende planten zijn dit twee bladhelften met aan de binnenzijde zogeheten voelhaartjes. Komt hier een prooidier op en voelt het blad dat er 2 van de 3 tot 9 haartjes binnen hele korte tijd aangeraakt worden dan zal het blad dichtklappen. Het prooidier zit gevangen en wordt verteert. De venusvliegenvanger en de watervliegenval zijn de enige planten met een klapval, waarvan de venusvliegenvanger wellicht de bekendste vleesetende plant is.
Kleefval
De naam kleefval zegt het al meteen, deze vleesetende planten hebben bladeren met haren erop. Aan het eind van deze haren zit een verdikking. Hieruit komt een plakkerige stof die lekker ruikt en die als druppels aan de verdikking blijven zitten. Prooidieren komen hier op af, denken dat het een lekker hapje is en blijven aan de druppels plakken. Als het insect vervolgens probeert te ontsnappen zal het alleen maar meer plaksel op zich krijgen. Het blad van deze kleefplant zal zich vervolgens langzaam om het prooidier heen rollen en het prooidier wordt verteert. Zonnedauw en vetblad die hier in Nederland voorkomen zijn voorbeelden van planten met een kleefval net zoals drosophyllum en byblis.
Bekerval
Een andere manier om insecten te vangen is de bekerval. Aan de bovenzijde van het bekervormige blad bevindt zich een gladde rand waar prooidieren geen grip op hebben. Door de verticale inkepingen in de rand worden prooidieren die daarop landen als het ware naar binnen getrokken. De haartjes aan de binnenzijde van de beker staan naar onderen gericht, je kunt er wel in maar komt er niet meer uit. Onderin de beker zit een waterige maar zure oplossing die de insecten verteert. De zonnebekerplant, trompetbekerplant en de tropische bekerplant Nepenthes zijn voorbeelden van bekerplanten.
Zuigvallen
Ook deze naam ligt heel erg voor de hand. Zodra een prooidier in aanraking komt met de plant wordt deze naar binnen gezogen. Dit mechanisme om prooidieren te vangen treffen we aan in waterplanten. De bladeren van deze planten hebben een holte met een onderdruk. Zodra er een prooidier in aanraking komt met deze holte wordt de onderdruk opgeheven waardoor er een stroming naar binnen ontstaat en het prooidier naar binnen gezogen wordt. Blaasjeskruid is de enige plant die we kennen die op deze manier prooidieren vangt.
Fuikvallen
Een fuik is een steeds nauwere opening, vaak trechtervormig uitkomend onderin de wortel van de plant. De binnenkant van de fuik in deze planten heeft haren die naar binnengericht staan net zoals bij bekervallen. Planten die tot het geslacht genlisea behoren hebben een fuikval.